Drie joodse begraafplaatsen telde de stad Groningen, waarvan er inmiddels één verdwenen -of beter: verplaatst- is. Hoe dit kwam, en onder welke voorwaarden de oudste joodse begraafplaats van 'Stad' is verplaatst wordt duidelijk uit het onderstaande verhaal.

   

Zo'n drie maanden na de bevrijding van Nederland, terwijl er nog tegen Japan gevochten wordt, schrijft het bestuur van de Nederlands-Israëlietische Gemeente te Groningen een brief aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Groningen, met daarin het verzoek om het beheer en het onderhoud van de joodse begraafplaatsen ter stede door de stad over te laten nemen. De bloeiende joodse gemeenschap in Groningen is in de vernietigingskampen vrijwel uitgemoord: slechts enkele honderden uit enkele duizenden keerden na afloop van de oorlog terug. In het korte briefje, gedateerd 17 juli 1945, wordt melding gemaakt van o.a. de Joodse begraafplaats aan de Moesstraat,

Groningen Joodse begraafplaats Moesstraat
Joodse begraafplaats achter de zgn. Noorderbegraafplaats, Moesstraat
(tevens afgebeeld: de vermoedelijke locatie van de tankgracht uit WO II)

waarvan tijdens de oorlog "de verwaarloozing (...) onvermijdelijk was, omdat immers de moed, om zich voor deze Joodsche gewijde grond daadwerkelijk te interesseeren, dengeen die zich dat zou hebben vermeten, kwalijk zou zijn bekomen". Ook is er sprake van "ene rechtstreekschen schending" van deze begraafplaats, namelijk de doorgraving van een deel van het terrein ten behoeve van (vermoedelijk) een tankgracht. De Ned-Isr. gemeente vraagt om herstel van de begraafplaats op gemeentekosten, dat laatste gezien het geringe aantal overlevenden van de Shoah en derhalve de onmogelijkheid om met zo weinig mensen de relatief hoge kosten van herstel en onderhoud te dragen. B&W willen hieraan hun medewerking wel verlenen, en laten een zeer gedetailleerde berekening maken van de kosten van herstel en onderhoud van deze begraafplaats, en ook van de onderhoudskosten van die aan de Winsumerstraatweg en die aan de Jodenkamp. Groningen telde namelijk meer dan één joodse begraafplaats: naast die aan de Moesstraat (grenzend aan de Noorderbegraafplaats), die in gebruik was van 1827 tot 1909, waren er nog begraafplaatsen: aan de Winsumerstraatweg (in gebruik van 1909 tot heden) en aan de zogenaamde Jodenkamp, gelegen in wat later de 'nieuwe uitleg' is gaan heten (in gebruik van 1747 tot 1834). De kosten van onderhoud worden berekend op f 1.650,= per jaar en op basis van eerdere toezeggingen komen de gemeente Groningen en de Ned-Isr. gemeente tot een vergelijk: op 7 juni 1949 tekent men een overeenkomst voor de duur van drie jaar, waarbij de gemeente het onderhoud van de begraafplaatsen overneemt tegen een jaarlijkse bijdrage van f 595,= en twee eenmalig kostenposten samen groot f 580,=, te betalen door de Ned-Isr. gemeente (herstel grafwerk aan de Winsumerstraatweg en herstelkosten van het opzichtershuisje op diezelfde begraafplaats, gevolgd door overdracht van dat huisje aan de gemeente Groningen). En zo is dan in 1949 de situatie: twee niet meer in gebruik zijnde begraafplaatsen worden een aantal keren per jaar gemaaid, hang- en sluitwerk van toegangshekken wordt gerepareerd indien nodig, en ook pleegt de gemeente Groningen onderhoud aan de nog in gebruik zijnde begraafplaats aan de Winsumerstraatweg, gelegen tussen twee zogenaamde noodbegraafplaatsen (in gebruik van 1944 tot en met 1949) en tegenover de in aanleg zijnde grote algemene begraafplaats 'Selwerderhof'. Ook zorgt de stad voor het delven van graven op nog als zodanig functionerende joodse begraafplaats, en alle andere werkzaamheden die bij een in gebruik zijnde begraafplaats horen. Tot zover niets bijzonders: een nette overeenkomst met een precaire achtergrond.

Het Jodenkampje was een uniek stukje stad, gelegen tegen één van de zogenaamde 'dwingers' van de 17e eeuwse stadswal van Groningen. Vóór 1747 werden enkele joodse Groningers nog begraven in Appingedam en andere stadjes in de Ommelandse mediene, maar in dat jaar kreeg de gestaag groeiende joodse gemeenschap recht op het aanleggen van een eigen begraafplaats in de stad. Aan het begin van de 19e eeuw, toen begraven in en om kerken uit voornamelijk hygiënisch oogpunt verboden werd, en toen ons land opnieuw door enkele zware epidemieën getroffen werd, legde de gemeente Groningen op advies van professoren van de universiteit een tweetal nieuwe begraafplaatsen aan: heel Gronings kortweg Noorder- resp. Zuiderbegraafplaats geheten. Omdat ook het Jodenkampje vol begon te raken vroeg en kreeg de Ned-Isr. gemeente nieuwe grafruimte, en wel grenzend aan de Noorderbegraafplaats. Men sloot het Jodenkampje, maar natuurlijk werd, conform de joodse wetten, deze begraafplaats zelf verder geheel met rust gelaten. Toen ook de Noorderbegraafplaats vol raakte besloot men tot de aanleg van een derde joodse begraafplaats, aan de Winsumerstraatweg gelegen, welke in gebruik kwam vanaf 1909.

Aan het eind van de 19e eeuw bouwde de stad Groningen een grote gasfabriek op het terrein zuidelijk van de Jodenkamp. De universiteit bouwde in die jaren ook gestaag voort. Aan de noordzijde van de Jodenkamp verrees een groot laboratoriumgebouw ten behoeve van de medische faculteit. Zo raakte de kleine Jodenkamp (amper 20x30 meter) steeds verder omsloten. Een luchtfoto uit 1933 laat een begraafplaats zien, volledig ingesloten tussen het laboratorium, bebouwing langs het Boterdiep en een enorme gashouder. Wie met een vergrootglas naar deze foto kijkt herkent enige tientallen grafzerken, een muur rondom en een toegangshek. Ruim twintig jaar later zou dit stukje stadse en joodse geschiedenis verdwenen zijn.

De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting vraagt op 24 september 1953 de gemeente Groningen dringend om medewerking bij de overdracht van de Jodenkamp aan de Staat der Nederlanden. Men wil de vrijkomende grond gebruiken voor noodzakelijke uitbreiding van de laboratoria van de universiteit. In het voorstel staat verder dat de Staat bereid is om 700 vierkante meter grond van één van de noodbegraafplaatsen aan de Winsumerstraatweg aan te kopen en vervolgens over te dragen aan de joodse gemeenschap ten behoeve van uitbreidingsmogelijkheden van de laatste, nog in gebruik zijnde joodse begraafplaats aldaar.

Verder stelt de Staat zich garant voor alle te maken kosten, zowel die van aanleg van genoemde uitbreiding als voor ruiming van de Jodenkamp, het verzamelen van de stoffelijke resten van de aldaar begraven joodse Groningers en herbegraving bij de Noorderbegraafplaats.

De Minister is in onderhandeling met het Opperrabbinaat over de wijze, waarop opgraving en herbegrafenis zal moeten plaats vinden.

Groningen zij-aanzicht van het verplaatste Jodenkamp
Zij-aanzicht van het verplaatste Jodenkamp

B&W van Groningen werken weer graag mee, en berekenen opnieuw zeer gedetailleerd de kosten. Opgraving van de Jodenkamp en herbegrafenis worden berekend op f 7.385,=. Men gaat uit van zo'n 600 op te graven stoffelijke overschotten, hetgeen gezien de joodse gewoonte om slechts 'één verdieping' diep te begraven en de omvang van het terrein (circa 600 vierkante meter) rijkelijk aan de hoge kant lijkt. Op 2 november 1953 neemt de gemeenteraad van Groningen het besluit om accoord te gaan met ruiming van de Jodenkamp en herbegrafenis van de resten bij de Noorderbegraafplaats, hoewel op dat moment nog steeds niet bekend is hoe die ruiming en herbegrafenis daadwerkelijk plaats zullen vinden. Kennelijk heeft het Opperrabbinaat nog niet de juiste termen hiervoor weten te vinden. Het Nieuwsblad van het Noorden meldt op 6 november 1953 vernomen te hebben dat de Opperrabbijn (A. Prins), die op dat moment al weer anderhalf jaar in Israël verblijft, toestemming heeft gegeven voor ruiming en herbegrafenis. Bij het desbetreffende krantenartikel staat een foto van de Jodenkamp afgebeeld met ook weer zo'n vijftig rechtop staande grafzerken. Het decor van de foto wordt gevormd door de achterzijde van het laboratorium aan de Bloemsingel, waarvan zo nodig uitbreiding gewenst is. Nergens uit dit artikel blijkt iets van protest, van verontwaardiging, van zelfs maar de geringste verbazing om het feit dat een joodse begraafplaats, onderworpen aan strenge joodse wetgeving over eeuwige grafrust tot het moment van de opstanding der overledenen, geruimd zou worden. Of zou de joodse wetgeving op dit terrein flexibeler zijn dan niet-deskundigen in de regel aannemen?

In ieder geval worden op 10 april 1954 de voorwaarden bekend, waaronder de gemeente Groningen tot ruiming en herbegrafenis mag overgaan. De begraafplaats moet worden afgegraven in lagen van telkens 25 centimeter, tot een maximale diepte van anderhalve meter. Elk stoffelijk overschot dient te worden overgebracht in een dubbele papieren zak, en er mogen maximaal 10 van deze pakketten in een doodskistje. Deze kistjes mogen niet eerder gesloten worden dan na het reciteren van een voorgeschreven gebed. Verder mag herbegraving alleen plaats vinden onder toezicht van een geestelijke, respectievelijk een voorganger van de Ned-Isr. Gemeente.

De grafzerken worden nog apart behandeld: leesbare, niet gebroken zerken dienen te worden overgebracht naar de plaats van herbegrafenis en daar -stevig verankerd- opgesteld te worden. Onleesbare en gebroken zerken moeten worden begraven (waar dit gebeurd is, en of het ook uitgevoerd is, is nog onbekend). De hele operatie dient te geschieden onder onafgebroken toezicht van de Ned-Isr. Gemeente, en ook het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting benoemt nog een aparte toezichthouder, te weten een vertegenwoordiger van de Rijksgebouwendienst te Zwolle. Op 10 mei 1954 wordt begonnen met het werk, en enkele maanden later is de ruiming en herbegrafenis een feit. De kosten vallen achteraf mee: slechts f 5.653,50 is nodig gebleken voor deze klus, maar de andere klus (te weten: aanleg van een uitbreiding van de nog in gebruik zijnde begraafplaats aan de Winsumerstraatweg) valt iets duurder uit. De afrekening is zeer gedetailleerd: tot op de laatste schrobber en emmer is alles doorberekend. Voordeel hiervan is dat we nu in ieder geval weten dat er in totaal 25 lijkkisten gebruikt zijn voor de herbegrafenis, zodat er niet meer dan 250 stoffelijke overschotten gevonden zullen zijn (er is sprake van 234 papieren zakken...). Ook de toegangspoort tot de Jodenkamp wordt verplaatst en hersteld ( à f 33,57). Dan volgt, als staartje in 1955, nog een na-egalisatie van de Jodenkamp-op-nieuwe-locatie, voor in totaal f 79,55.

Groningen Jodenkamp in huidige staat
Het Jodenkamp in de huidige staat: verplaatste toegangspoort en grafstenen, in carré opgesteld

De doden rusten nu in een soort van kleine vierhoek, gevormd door grafzerken en afgesloten door de originele toegangspoort van het Jodenkampje. Voor herbegrafenis is de uiterste hoek van de Noorderbegraafplaats gebruikt, vlakbij het zwembad "De Parrel". Een onbekende plek in Groningen, maar eentje met een illuster stuk historie. 

 

 

Het artikel is in geschreven vorm eerder is verschenen in het kwartaalblad BLANES (een Joods maatschappelijk en cultureel blad)

Auteur en foto's : Han Borg

Terug naar historieafdeling